Tweezijdig

door Luit Staghouwer

.

Beste natuurliefhebber/-ster,

Laat ik beginnen met de verklaring van de ‘titel’ van dit verslag. Het was de afgelopen periode vaak warm, naar mijn mening te warm. En schijnbaar vonden veel insecten dat ook, want er vloog bijna niets en ook op de bovenkant van de bladeren viel maar weinig te ontdekken. Dus wat doe je dan? Inderdaad je gaat bij veel struiken en bomen speuren naar interessante onderwerpen op de onderkant van de bladeren. Ik heb honderden bladeren omgedraaid, maar veel heeft dat niet opgeleverd. De onderwerpen in dit verslag zijn daardoor niet allemaal van recente datum, een aantal foto’s maakte ik al enkele weken geleden. Wantsen spelen weer een hoofdrol in het verslag.

Deze foto’s van een tweetal gestreepte eikenblindwantsen stonden al in het voorlaatste verslag. Ik schreef er toen bij “In beide gevallen ging het om een eikenblindwants (in het nimfenstadium) die duidelijk bezig was ergens uit te kruipen. In eerste instantie denk je dan aan een vervelling, maar dan kruipt de wants uit de oude, herkenbare huid. Dat is hier niet het geval. Ik heb geen idee wat het wel is.” Onlangs werd in de Nieuwsbrief van Vroege Vogels aandacht besteed aan dit verschijnsel. Op de foto stond een jonge wants met een soortgelijke, komvormige ‘aanhangsel’ als bij de wants op de foto rechts.
Het blijkt een Entomopathogene schimmel te zijn. Deze schimmels tasten alleen insecten aan. De sporen plakken vast aan het lichaam van het insect en penetreren het exoskelet waarna de schimmel zich binnen in het insect ontwikkelt. Uiteindelijk sterft het insect en groeit de schimmel naar buiten door de dunne plekken in het exoskelet, bijvoorbeeld bij de aanhechting van de pootjes of tussen de segmenten van het achterlijf. Dan ontstaan er nieuwe sporen die worden verspreid in de omgeving zodat ook andere insecten geïnfecteerd kunnen worden en de schimmel zijn levenscyclus kan voortzetten. 

Al langer dan een maand zie ik regelmatig gestreepte eikenblindwantsen, zowel in een nimfenstadium als volwassen exemplaren. Gelukkig zagen ze er bijna allemaal gewoon (dus gezond?) uit. Kort geleden zag ik toch wel een bijzonder exemplaar (rechtsonder), deze wants is ‘onthoofd’.

De sint-jacobsvlinder is een dagactieve nachtvlinder. Hij vliegt van begin april tot half augustus in één generatie. Ze komen vooral voor in duinen en heiden, maar ook andere open plaatsen zoals bosranden, moerasachtige gebieden en tuinen. De geel-zwart gestreepte rupsen worden ook wel zebrarupsen genoemd. Tot nu toe heb deze vlinder nog maar enkele keren gezien. De sint-jansvlinder lijkt nogal op de sint-jacobsvlinder, maar heeft in plaats van rode strepen rode stippen op de zwarte voorvleugels. De sint-jansvlinder vliegt van eind mei tot eind augustus in één generatie. Tot nu toe heb ik deze vlinder nog niet gezien.

De eikenbleekpoot (4,5-6 mm) kan van mei tot in augustus zowel op zomereik als wintereik worden gevonden. De wants voedt zich met van sap uit jong blad en knoppen. Af en toe vangen ze ook bladluizen en andere kleine insecten. De soort kent één generatie per jaar en overwintert als eitje.
De gewone bloemwants (3,5-4,5 mm) leeft zowel op kruidachtige planten (o.a. brandnetel) als op houtige planten, zoals fruitbomen. Hij voedt zich met een grote verscheidenheid aan geleedpotigen zoals bladluizen, vlooien of mijten en hun voorstadia, maar ook met honingdauw, stuifmeel en plantensap. De volwassen wantsen worden het hele jaar waargenomen. Er zijn twee generaties per jaar, soms in de herfst een derde generatie. De volwassen wants overwintert (vooral de vrouwtjes).
De voorjaarseikenblindwants (6-6,8 mm) is een vrij algemene wants in Nederland die met name in bossen en tuinen te vinden zijn. Ze worden gemiddeld niet ouder dan een maand. De wants is variabel van kleur van geelbruin tot zwart. Mannetje en vrouwtje heel verschillend. Vrouwtje meestal lichter gekleurd dan het mannetje. Mannetje is langwerpig. Vrouwtje is ovaal. De volwassen wantsen worden waargenomen van begin april tot eind juni (vrouwtjes soms langer). Een generatie per jaar. Overwintering: als ei.

Kommazweefvliegen zijn middelgrote zweefvliegen (7-12 mm) met een glimmend donker borststuk en gele banden of vlekkenparen op het zwarte achterlijf. In ons land komen 9 soorten voor.
De terrasjeskommazweefvlieg (7-10 mm) is een van de meest algemene zweefvliegen in Europa. Het mannetje heeft een overwegend bruine lichaamskleur met drie paar gele vlekken tot banden op het achterlijf, bij vrouwtjes (foto) zijn dit altijd drie paar ‘kommavormige’ vlekken. Net als andere zweefvliegen leeft de terrasjeskommazweefvlieg van nectar die uit bloemen wordt gezogen. De vrouwtjes zetten honderden eitjes op planten, ze worden midden in bladluiskolonies geplaatst. Exemplaren van de zomergeneratie overwinteren in hun pop waardoor het popstadium enige maanden duurt. Vermoed wordt dat ook de volwassen vliegen kunnen overwinteren. De zweefvlieg is te zien vanaf april tot november.
De grote kommazweefvlieg (10-12 mm) komt algemeen voor in ons land. Er zijn vermoedelijk meer dan twee generaties per jaar. Verschijnt al vroeg in het jaar als gevolg van de overwintering in het popstadium en is te zien van half maart tot eind november. Het is vaak de eerste soort van dit geslacht die men in het voorjaar kan opmerken op bloesems van struiken en bomen. Meestal komt deze kommazweefvlieg voor in uiteenlopende open biotopen, maar men kan hem ook geregeld in bossen, parken of op balkons zien. De larven leven van bladluizen op kruidachtige planten, struiken en bomen.  

Twee nimfenstadia van de roodpootschildwants. De volwassen wants (12,0-15,0 mm) is bruin van kleur en heeft karakteristieke brede en ver naar voren gelegen schouders die aan de voorrand afgerond zijn en aan de achterkant hoekig. De poten zijn opvallend oranjerood of roodbruin, en het connexivum is geblokt (rand langs het achterlichaam). Ook de nimf rechts lijkt nog niet echt op een volwassen exemplaar, maar zowel de schouders als de vleugels zijn al iets verder ontwikkeld. De roodpootschildwants komt algemeen voor in allerlei biotopen met struiken en (vooral) loofbomen. De soort overwintert als nimf en wordt vanaf juni als volwassen dier gevonden. Het overgrote deel van de waarnemingen komt uit de periode juni tot oktober met een piek van juli tot en met september.

Zo af en toe kom ik mooie groepjes wantseneitjes tegen. Meestal zijn dit eitjes van de groene schildwants. De eitjes zijn nogal divers van kleur, maar dat is afhankelijk van het stadium van ontwikkeling. Onlangs had ik het geluk dat ik twee groepjes ‘kakelverse’ nimfen van de groene schildwants zag. Het embryonale stadium van 15-21 dagen was voorbij en daarna waren ze (nog maar kort geleden) uit het ei gekropen. De bovenkant van het ei fungeert als een soort deksel. Met het zichtbare driehoekje kan de nimf het dekseltje openen. Dit dekseltje wordt het operculum genoemd, de rand is voorzien van witte haartjes.
Een week later keek ik nog weer bij het eerste ‘nest’ (rechtsboven), de lege eitjes waren er nog en er liep nog één jonge wants (inzet midden). Inmiddels was de wants al een keer verveld en van kleur veranderd.

Twee dagen nadat ik de eitjes met de jonge wantsen had ontdekt zocht ik ze nog een keertje op. Zonder al te veel moeite (maar wel met een beetje geluk) vond ik ze terug. Ze waren nog niet opvallend veranderd. Het leek of een van de nimfen de omgeving al een beetje wilde verkennen, maar blijkbaar bedacht hij zich. Ongetwijfeld zijn de nimfen inmiddels al een keer verveld. Dat zullen ze dan nog vier keer doen en na iedere vervelling zien ze er weer een beetje anders uit. Ze worden deels groen en beginnen steeds meer op een volwassen wants te lijken. In ongeveer drie weken verandert de ‘pasgeborene’ in een volwassen groene wants. De volwassen wants groeit niet meer en hoeft dus ook niet meer te vervellen.

De witte reus (of ivoorzweefvlieg) is één van de vijf ‘reuzen’ die in ons land voorkomen. Het zijn grote, bolle zweefvliegen met een vrij lange snuit. Hun antennen dragen een pluim. De witte reus (13-18 mm) komt vooral voor in open plekken in bossen bij bloemrijke hagen. Het lichaam is overwegend zwart, maar het tweede achterlijfssegment is crèmewit. De vleugels hebben een gelige basis en een opvallende zwarte middenvlek. Mannetjes kunnen op open plekjes in het bos op 2-3 meter hoogte zwevend worden aangetroffen, waarbij ze andere insecten wegjagen. Bij deze witte reus raken de ogen elkaar niet, dus is het een vrouwtje. De soort vliegt van mei tot augustus.

Het leliehaantje (Lilioceris lilii) is een bekende, maar niet graag geziene, verschijning in de tuin. Dat geldt ook voor het bruinrood leliehaantje (Lilioceris merdigera), maar die komt minder algemeen voor. Beide soorten hebben een rood borststuk en achterlijf. Bij de ‘Lilii’ zijn kop en poten zwart, bij de ‘Merdiga’ zijn die ook glimmend rood, behalve de uiteinde van dijen en schenen. Bovendien is het halsschild diep ingesnoerd.
Volwassen bruinrode leliehaantjes (6-7,5 mm) overwinteren in de grond. Ze komen uit in april en mei en zijn te zien tot september. De vrouwtjes leggen hun eieren aan de onderkant van de bladeren van de waardplant (o.a. salomonszegel en lelietje-van-dalen). Na ongeveer een tot twee weken verschijnen de larven. De larven zijn meestal bedekt met zwartachtige slijmachtige stoffen vermengd met hun eigen uitwerpselen, die een beschermende functie lijken te hebben. Na een maand verpoppen de larven zich in de grond. Na ongeveer 20 dagen komen de volwassen dieren tevoorschijn. Zowel de volwassenen als de larven voeden zich met de bladeren, knoppen, stengels en bloemen van verschillende planten en kunnen in tuinen aanzienlijke schade veroorzaken.

Op veel van de omgedraaide bladeren zag ik groepjes kleine, lichtgekleurde bladluizen met daarbij af en toe een groter, gevleugeld exemplaar. Ook zaten er op de onderkant van de bladeren kleine cicaden, waarschijnlijk allemaal dwergcicaden. De een nog kleiner dan de ander en heel divers van kleur en tekening. Het waren allemaal nimfen. Ook zag ik meerdere vervellingshuidjes (oude exoskeletten) van verschillende grootte. Nadat de nimf van een cicade uit het ei is gekropen vervelt hij vijf tot zeven keer voordat hij volwassen is. Na de vervelling is het nieuwe skelet nog even rekbaar en kan de nimf een klein beetje groeien. De oude skeletten blijven soms nog een tijdje aan het blad hangen.

Groetjes,

Luit