Tropisch

door Luit Staghouwer

.

Beste natuurliefhebber/-ster,

Het lijkt wel of met het stijgen van de temperatuur het aantal insecten daalt. Zeer recentelijk deed ik een paar pogingen om weer enkele interessante insecten te fotograferen. Bij een van die pogingen was het direct raak. Nog voordat ik de camera uit de fietstas had gehaald, zag ik al iets interessants. Een paar uren later was van mijn aanvankelijke optimisme niet veel over. Er waren, net als een dag eerder, maar bar weinig insecten te zien. Gelukkig kom je op dat soort ‘tropische’ dagen toch ook nog wel iets tegen dat de moeite waard is. En zo blijft het toch nog een beetje leuk. Maar als het iets minder warm zou zijn, dan zou ik daar niet over klagen.

In het vorige verslag stonden een paar bladrolkevers die verantwoordelijk zijn voor dit soort bladrollen (links). Maar er zijn ook rupsen die in een (anders) opgerold blad leven. Wereldwijd zijn zo’n 4200 soorten bladrollers beschreven (micro nachtvlinders). De eitjes worden individueel, in kleine groepjes of in grote massa’s gelegd. De uitgekomen rupsen zijn voornamelijk bladrollers.
De 2 cm grote vlindertjes van de groene eikenbladroller hebben heldergroene voorvleugels en grijze achtervleugels. Ze vliegen in juni en juli en leggen de eitjes op de twijgen waar ze overwinteren. Vanaf eind april verschijnen de jonge zeer beweeglijke rupsjes die zich in een opengaande bladknop inboren. Na het uitlopen van de bomen vreten ze van de bladeren die ze samenspinnen of waarvan ze slordige bladrollen maken. De groene eikenbladroller bevreet uitsluitend eik. Het is een van de meest voorkomende plaaginsecten in Nederland. De soort kan regelmatig eikenbossen op grote schaal kaalvreten.
De waardplanten van de kersenbladroller zijn o.a. appel en perenbomen. Maar ongetwijfeld komt hij ook voor op kersenbomen. De bovenkant van de vleugels is bruin en van bovenaf is een duidelijke bruine V-vormige band te zien. De spanwijdte bedraagt 16-25 mm. Deze soort heeft 2 generaties per jaar. Overwintert als larve. Ontpopping begint in mei tot 1e helft juli. Tweede vlucht is eind juli/begin augustus tot eind augustus/september. De larven kunnen in opgerolde of gevouwen bladeren worden gevonden.

De grote fopwesp (14 mm) is in ons land een algemene zweefvlieg die veel op een wesp lijkt. De vleugels zijn korter en minder beweeglijk dan die van wespen. Ook het enkele paar vleugels dat in zit niet opgevouwen wordt verraadt de zweefvlieg. Het borststuk is zwart met gele langwerpige vlekken aan de zijkant zoals een echte wesp dat ook heeft. Het achterlijf is vrij breed, geel gekleurd met zwarte strepen. De antennen zijn zwart gekleurd en zijn vrij lang. De soort wordt vooral langs bosranden gevonden waar ze op de bladeren zit of bloemen bezoekt. De grote fopwesp komt in Nederland met name tussen april en juli voor.

De gele viervlek(blind)wants is een langwerpige, zwarte wants (6-7 mm) met geelachtige vlekken. Het is een zeer algemeen voorkomende soort met uitzondering van de Waddeneilanden. De volwassen wantsen worden hoofdzakelijk waargenomen van midden april tot eind juni. Er is één generatie per jaar. Overwintering: als ei. Biotoop: bosranden, houtwallen, parken, tuinen op eik. Nimfen en jonge volwassen wantsen voeden zich vooral met sappen uit knoppen en bloeiwijzen. Oudere wantsen leven van bladluizen, bladvlooien, stofluizen, insecteneieren, kleine rupsen en nimfen van andere blindwantsen. De jonge wants (links) moet nog enkele keren vervellen voordat hij duidelijk als gele viervlekwants is te herkennen.

Dit insect behoort tot de familie van de kameelhalsvliegen. De lichaamslengte van deze ‘drukke zwartvlekkameel’ is ongeveer 20 millimeter, het insect heeft een zwarte lichaamskleur en transparante vleugels. Het lichaam is voorzien van de voor kameelhalsvliegen typische lange ‘hals’, die bestaat uit een verlengd deel van het eerste borststuksegment. Mannetjes zijn eenvoudig van vrouwtjes te onderscheiden doordat vrouwtjes een lange, niet-intrekbare legbuis (ovipositor) hebben. Dit is een lange, dunne naaldachtige structuur aan het achterlijf, die doet denken aan een angel maar dient om de eitjes af te zetten in spleten in het hout. Net als andere kameelhalsvliegen zijn zowel de larven als de volwassen exemplaren felle rovers. Ze voeden zich o.a. met bladluizen en insecteneitjes.

Op dode takken zie ik regelmatig meerdere kevers. Dit zijn slechts een paar daarvan:
De zwamspartelkever (4,0-5,3 mm) wordt vaak geassocieerd met eiken, maar kan voorkomen op een grote verscheidenheid aan bomen en gevallen hout in verschillende stadia van verval. Volwassenen komen het hele jaar door voor, ze overwinteren tussen schors of in rottend hout en zijn actief van de late lente tot de herfst met een piek in de nazomer. Het zijn nachtdieren. Volwassenen zijn volledig gevleugeld en kunnen vliegen, maar het lijkt erop dat ze dat zelden doen.
De zwartlijf is niet ongebruikelijk in Midden-Europa, maar valt vanwege zijn kleine formaat en verborgen manier van leven minder op. Omdat hij zich grotendeels voedt met schorskevers, wordt hij tot de nuttige insecten gerekend. De smalle, cilindrische kever is vijf tot zeven millimeter lang, maar slechts zo’n anderhalve millimeter breed. Het is kale en donkerrode kever met fijn gestippelde dekschilden en een zwartachtige kop. Antennes en poten zijn iets bleker. De kevers komen ’s nachts tevoorschijn en zijn te vinden terwijl ze zich voeden met boomschimmels.
De gevlekte schimmelkever (5-6 mm) is een kever die vooral leeft van de houtige vruchtlichamen van paddenstoelen. Met hun brede ovale en volledig glimmend zwarte lijf, de vier onregelmatige rood-oranje vlekken op hun dekschilden en hun puntige achterlijf dat onder deze dekschilden uitsteekt, zijn ze onmiskenbaar. De gevlekte schimmelkever is tussen april en augustus het actiefst, maar verstopt zich overdag vrijwel altijd onder schors of rottend hout.

Tussen Eext en Anderen zagen we onlangs tijdens een fietstochtje dit prachtige ‘veldboeket’. Zo’n kruidenrijke akker(rand) biedt broedgelegenheid en voedsel voor (akker)vogels en dient bovendien als voedselbron en schuilgelegenheid voor diverse soorten zoogdieren, insecten, reptielen en amfibieën. Maar ook de diverse natuurgebieden zijn in dit seizoen echt een plaatje.

Ik blijf me verwonderen over sommige ‘constructies’ in de natuur. De koker van de blaasjespistoolkokermot is weliswaar klein, maar ondanks dat toch een opvallend bouwwwerkje.
Er bestaan ongeveer 1400 soorten kokermotten. Het zijn in het algemeen erg kleine, slanke motten. De familie komt in alle werelddelen voor, maar de meerderheid van de soorten komt voor in de gematigde streken van het noordelijk halfrond. De kleine rupsen voeden zich aanvankelijk met de binnenzijde van bladeren, bloemen of zaden van hun waardplant. Wanneer ze naar buiten komen om zich met de buitenzijde te voeden, bouwen ze vaak een omhulsel van beschermend, plantaardig materiaal dat met spinseldraden aan elkaar wordt gekleefd. Voor hun groei bouwen ze regelmatig een nieuw omhulsel. Aan het kokervormige omhulsel ontlenen ze hun Nederlandse naam kokermotten. De rupsen in deze familie zijn monofaag, wat inhoudt dat ze strikt gebonden zijn aan hun voedselplanten; ook bij honger eten ze niet van andere planten.
De volgroeide larve van de blaasjespistoolkokermot leeft in een 8 mm lange zwarte pistoolvormige zak. De zak is bedekt met een zijden mantel (pallium). De rupsen zijn begin juni volgroeid. De imago’s zijn te vinden van midden juni tot begin augustus. De vlinder heeft een spanwijdte van 14-20 mm en is daarmee een grote soort binnen de familie. Monofaag op eik.

Op hulst zie ik bijna nooit een insect. Je zou haast denken dat insecten er niet van houden. Maar er is bijna geen onbeschadigd hulstblad te vinden. Bijna alle bladeren dragen de sporen van de hulstvlieg.
De hulstvlieg is een klein insect met het formaat van een fruitvlieg, het is een mineerder. Mineerders maken mijnen in het bladmoes van bladeren, in dit geval van de hulst. Deze hulstbladeren blijven enkele jaren aan de struik zitten. Meestal zijn die sporen erg divers van vorm. Op deze hulst zag ik naast de gebruikelijke sporen ook meerdere bladeren met groene cirkels. Het vrouwtje zet in het begin van de zomer haar eitjes af op jong hulstblad. De adulten hebben een korte levensduur van twee tot drie dagen en de eitjes komen snel uit. De larven blijven verborgen in het hulstblad. Pas op het eind van de zomer worden ze actiever en verplaatsen ze zich naar de bladschijf. Ze blijven bijna onopgemerkt tot december en gaan dan in de bladschijf opvallend het bladmoes tussen beide opperhuidlagen wegvreten. Zo ontstaan gedurende de winter typische gele, roodachtige blaasmijnen in de bladschijf die zichtbaar zijn aan de bladbovenzijde. De blaasmijnen zijn het grootst in maart en april wanneer de vliegen gaan verpoppen, wat ze in de blaasmijn doen. Adulten vliegen in mei en juni uit. Uitvlieggaatjes zijn zichtbaar in de blaasmijn. Er is één generatie per jaar. Het grootste deel van de cyclus brengt dit insect dus door als larve in het blad (van mei-juni tot maart-april).

Zeer regelmatig kom ik wantsen tegen. Ik heb al tientallen soorten gezien, maar dat is slechts een klein deel van de 600 tot 700 soorten die in ons land voorkomen. Twee van deze wantsen zag ik nog niet eerder, de andere twee slechts een paar keer.
De dennenrookwants (6,8-8,1 mm) is een bodemwants. Dat zijn vaak wat somber gekleurde wantsen met grijs, zwart en bruintinten. Ze leven vooral van zaden (niet alle soorten) die op de grond liggen. De imago’s overwinteren onder losse schors of in dood hout en zijn vaak alweer vroeg actief (februari of maart). In het voorjaar worden de eieren apart gelegd in het bladstrooisel of in de bodem. De nimfen worden van mei tot augustus gevonden.
De kleefkruidgraafwants is een kleine, zwarte wants (3,5-4,5 mm) met doorns op de poten. De wants komt algemeen, verspreid voor in de duinstreek en op de binnenlandse zandgronden, maar is zeldzaam in het noorden van het land. Biotoop: leeft op en onder kleefkruid. De soort overwintert als adult en kan nagenoeg het gehele jaar als volwassen dier worden aangetroffen, maar wordt verreweg het meeste in het voorjaar gevonden.
Blauwe schildwants (5,0-7,5 mm) is (bijna) onmiskenbaar en uniek onder de Nederlandse wantsen door de blauwgroene, glanzende metallic kleur. Hij komt voor op open of deels beschaduwde lage vegetatie van kruiden en struiken op vochtige grond, vaak in heidegebieden. Overwintert als adult en kan worden waargenomen van februari tot in november met een piek in juni en juli.
De brilglasvleugelwants (7,1-8,4 mm) is geelbruin tot bruin. Hij heeft een voorkeur voor droge tot matig vochtige, open leefgebieden en is vaak te vinden op braakliggend terrein met een rijke vegetatie. De soort overwintert als imago en kan eind april worden waargenomen na de winterslaap. Ze leven in de kruidlaag. Paringen zijn er in mei. In Nederland is er één generatie. In zuidelijker gelegen landen kunnen twee generaties worden gevormd.

De familie van de Gewone sluipwespen bestaat in Nederland uit bijna 1.500 soorten. Er zijn veel soorten die erg op elkaar lijken. Ze hebben een smalle wespentaille, heldere vleugels met een pterostigma (vlekje langs de rand) en lange antennes. De vrouwtjes hebben geen angel maar een legboor. Daarmee leggen ze hun eitjes in of op een prooi, zoals rupsen of poppen van vlinders. Sommige sluipwespen spuiten tegelijkertijd een verlammend of dodelijk gif in het insect. Dit vrouwtje behoort tot de onderfamilie Pimplinae, maar ik heb niet kunnen achterhalen welke soort het is. Het zijn over het algemeen stevige zwarte insecten met oranje markeringen.

In de inleiding schreef ik “Nog voordat ik de camera uit de fietstas had gehaald, zag ik al iets interessants.” Dat was dit insect. Ik wist hem niet direct op naam te brengen, maar toen ik even later bij meerdere bomen kamperfoelie zag staan viel het kwartje. Het is de kamperfoeliebladwesp, een wesp uit de familie van de Knotssprietbladwespen. Ze worden zo genoemd vanwege het knotsvormige uiteinde van de antennen. In ons land komen 23 soorten voor. Bladwespen hebben geen wespentaille. De kamperfoeliebladwesp (11 mm) wordt niet zo vaak waargenomen, maar overal waar kamperfoelie groeit kun je hem tegenkomen. De larven  leven in de kamperfoelieplanten. De soort overwintert als pop in de grond. In april verschijnen de bladwespen.

Groetjes,

Luit