Wantsenparadijs e.a.

door Luit staghouwer

Beste natuurliefhebber/-ster,

Zeer onlangs deed ik mee aan een Workshop Smartphone-fotografie. Het was bijzonder interessant en de resultaten zijn soms verbluffend. Sinds ongeveer een half jaar heb ik een smartphone, maar ik ben nog geen enthousiaste gebruiker. Voor het fotograferen van insecten gebruik ik toch liever mijn gewone camera. Ongeveer twee weken voor de workshop was ik op de nabij gelegen tuin om alvast te kijken wat we zouden kunnen verwachten aan insecten. Ik had verwacht dat het praktijkgedeelte van de workshop op de tuin zou plaatsvinden, maar we gingen naar het aangrenzende Landgoed Valkenstijn. Daar hadden we alle ruimte en liepen we elkaar niet voor de voeten. De meeste foto’s in dit verslag maakte ik in de genoemde tuin, de andere foto’s maakte ik tijdens een ommetje op de fiets en thuis in onze eigen ‘tuin’.



De tuin waar ik fotografeerde is geen keurig aangelegde tuin met strakke bloemenperken e.d. Een deel is vrij ruig en er zijn kleine percelen waarop groenten worden verbouwd. Ook voor scholieren is er ruimte gereserveerd. Soms lijkt het wel alsof ik me specifiek richt op wantsen. Dat is niet het geval, maar deze keer zag ik wel bijzonder veel wantsen. In deze collage zie je de volgende soorten: gewone bloemenwants, koolwants-nimf, weideschaduwwwants, streepdijblindwants, groene schildwants-nimf, zuringrandwants-nimf, lichtgroene schaduwwants, pyjamawants, rode halsbandwants en slanke diksprietblindwants.

Ook de heel algemene bessenschildwants was aanwezig, zowel een volwassen exemplaar als enkele jonge wantsen (nimfen) in verschillende stadia.

Glasvleugelwantsen kom ik niet vaak tegen en twee verschillende soorten is dus wel een toevalstreffer. De geblokte glasvleugelwants (6.5-7.7 mm) overwintert als volwassen insect en heeft één generatie per jaar. Volwassen dieren kunnen het hele jaar worden aangetroffen met pieken in mei/juni (overwinteraars) en augustus (nieuwe generatie). De wants is te vinden in min of meer vochtige en licht beschaduwde biotopen, langs bosranden en in struwelen. De soort komt algemeen voor in een groot deel van ons land, maar is in het noorden vrij zeldzaam.
De grijze glasvleugelwants (6.5-8.5 mm) heeft een zelfde verspreidingsgebied. Overwintert ook als adult en kan het gehele jaar aangetroffen worden, maar wordt het vaakst gezien in de periode juli tot oktober. Onder gunstige omstandigheden kan zich in het najaar mogelijk een tweede generatie ontwikkelen. De wants heeft een voorkeur voor droge tot warme, open leefgebieden en is vaak te vinden in de kruidlaag op braakliggend terrein of in wegbermen.

De Lathyrusbij is één van de grootste behangersbijen van ons land. Ze worden voornamelijk ihet zuiden van Nederland aangetroffen. De vrouwtjes (13-15 mm) worden gekenmerkt door brede, goudgele haarbandjes op het achterlijf. Ze heeft goudgele haren op de onderzijde van het achterlijf (de buikschuier) waarin het stuifmeel verzameld wordt. Het borststuk en de voorkant van de kop zijn lang, afstaand behaard. De mannetjes (12-14 mm) zijn te herkennen aan de lange, witte haren aan de voorpoten en de brede haarbandjes op het achterlijf. Lathyrusbijen komen regelmatig voor in tuinen en parken, ze worden vaak gezien op lathyrusbloemen. Het vrouwtje nestelt onder- of bovengronds in bestaande holten. De nestcellen bestaan uit een mengeling van klei en hars en worden keihard. Ze nestelt ook graag in aangeboden nestgelegenheden. Er wordt alleen stuifmeel van vlinderbloemigen verzameld. Lathyrussoorten, zoals siererwt, hebben de voorkeur. De lathyrusbij vliegt van begin mei tot begin augustus.

Deze drie kevertjes behoren tot de familie bladkevers.
Het dekschild van het duizendknoophaantje (3.6-4.7 mm) is blauw of groen. Het kevertje wordt ook wel tweekleurig zuringhaantje genoemd. Het halsschild is oranje, zelden gevlekt of bijna geheel zwart, ook poten en sprieten zijn geheel of gedeeltelijk oranje. Algemeen, in geheel Nederland te vinden inclusief op de meeste Waddeneilanden. Ze kunnen in de zomer ver en massaal vliegen en strijken soms neer op zeeschepen.
Cryptocephalus pusillus (2.5-3.2 mm) komt voor in verschillende loofbomen. De kleur varieert sterk. Vrouwtjes hebben over het algemeen een oranje kop en halsschild en lichtere dekschilden. Mannetjes zijn zeer variabel, ze kunnen op gewone vrouwtjes lijken, maar zijn vaak donkerder gekleurd. Er is één generatie per jaar. Volwassenen zijn actief van mei tot september. Overwintering als larve.
Het sneeuwbalhaantje (4-6 mm) is bruin van kleur met donkere vlekken op kop en halsschild. De soort leeft uitsluitend van sneeuwbalsoorten; voornamelijk op de gelderse roos, waar het vrouwtje vanaf augustus vijf eieren legt in kleine holtes. In totaal legt het vrouwtje zo’n 250 tot 500 eieren. Ze overwinteren en de larven komen uit van april tot mei. De larven ontwikkelen zich in vier tot vijf weken. Ze bereiken een lengte van ongeveer tien millimeter, zijn geelgroen van kleur en hebben talloze wratten. De verpopping vindt plaats onder de grond. De kevers zijn te vinden van juni tot september, er is één generatie per jaar.

In ons land komen 45 soorten wapenvliegen voor. Het zijn tamelijk primitieve, platte vliegen, meestal heel erg mooi gekleurd. Ze kunnen niet erg goed vliegen. Sommige soorten eten wel nectar van bloemen, maar de grootste kans om ze te zien is tijdens een zonnebad op een blad.
De gewone prachtwapenvlieg (7-9 mm) komt algemeen voor in graslanden en kruidenvegetaties, ook wel in bossen. Vrouwtjes en mannetjes verschillen sterk van elkaar. Bij het mannetje is zowel het borststuk als het achterlijf glimmend donkergroen, maar het achterlijf is geheel bedekt met bronsbruine haren. Het vrouwtje heeft geen haren op het achterlijf en zij is geheel glimmend blauw-groen. De volwassen vliegen zijn te zien van mei tot in oktober. De larven leven in humusrijke grond waar ze zich met rottend plantenmateriaal voeden.

Toen ik van de tuin terugliep naar mijn fiets bij de ‘buurtschuur’ zag ik op een paaltje deze vlinder. Het is een grauwe monnik, een algemeen voorkomende nachtvlinder die zowel dagactief als nachtactief is. Deze uil lijkt qua vorm en rusthouding veel op de kamillevlinder, maar is over het algemeen groter en grijzer. De voorvleugel heeft een patroon van lichte strepen en fijne zwartachtige strepen. De achtervleugel is witachtig met bruine aders. De vlinder vliegt van begin mei tot half oktober in twee generaties, waarvan de eerste het talrijkst is. Bij warm weer vliegen de vlinders soms ook overdag. De rups (juli-september) foerageert ´s nachts op de bloemen en de bladeren van de waardplant en verbergt zich overdag onder de onderste bladeren. Waardplanten: diverse kruidige planten, zoals de paardenbloem, melkdistel, silene, havikskruid, gewoon biggenkruid, maar ook sla en andijvie. De soort overwintert als pop in een stevige cocon in de grond (soms meerdere jaren).

Tijdens een fietstochtje Assen-Schipborg-Assen speurde ik o.a. op het heideterrein tussen Oudemolen en Zeegse naar interessante onderwerpen. Ze waren bijzonder schaars, maar gelukkig zag ik in de heidestruiken dit vervellingshuidje van (waarschijnlijk) een veldsprinkhaan. Veldsprinkhanen zijn allemaal typische sprinkhanen met een gepantserd lichaam, zeer goed ontwikkelde achterpoten, meestal duidelijke vleugels en korte antennes. De familie behoort dan ook tot de kortsprietigen. Van ei tot sprinkhaan duurt zo’n twee maanden. Een sprinkhaan vervelt in zijn leven minstens zes keer voordat hij volwassen is en kan vliegen. Wereldwijd zijn er ongeveer 12.000 soorten sprinkhanen.

In de buurt van de Gasterse duinen deed ik een tweede poging. Het duurde nogal een tijdje voordat ik iets leuks zag. Op een open stukje stonden o.a. akkerdistels mooi te zijn. Ze werden bezocht door meerdere citroenvlinders, zowel mannetjes als vrouwtjes. De vlinders waren erg druk en vlogen van de ene distel naar de andere. Toen ik thuis de foto’s bekeek ontdekte ik op een van de distels (rechts) een serie eitjes. Ik vermoed dat het eitjes van een wants zijn.

Onze voortuin is bescheiden van formaat en is daardoor beslist geen insectenparadijs. Maar ook dit jaar heeft de grote wolbij de betonie ontdekt. Tot nu toe foerageren er af en toe drie vrouwtjes (14-16 mm) op de plant, en meestal patrouilleert er één mannetje (16-18 mm), een enkele keer zagen we er twee. Tijdens het bloembezoek zuigt het vrouwtje met haar lange tong nectar op en wordt er tegelijk stuifmeel geoogst. Het stuifmeel wordt ‘opgeslagen’ in de buikschuier. Vrouwtjes verzamelen stuifmeel op vlinder-, lipbloemigen en helmkruidachtigen. Voor één broedcel heeft de grote wolbij het stuifmeel van bijvoorbeeld minimaal 1000 andoornbloemen nodig. Af en toe bezoekt ook het mannetje een bloemetje, maar zijn aandacht gaat toch vooral uit naar de vrouwtjes. De mannelijke wolbij is iets groter dan het vrouwtje, hij is ook herkenbaar aan de vijf slanke, lichtgebogen doorns aan het achterlijf. De grote wolbij komt in Nederland meer voor in stedelijk gebied dan in ‘echte’ natuur. Vliegtijd: mei t/m september.

Groetjes,

Luit