Een “dagje” Hortus

door Luit Staghouwer

.

Beste natuurliefhebber/-ster,

Het was zondag de 19e heel aardig weer en ik besloot weer eens een kijkje te nemen in de Hortus. Ik had geen bijzondere verwachtingen, het is gewoon afwachten wat je tegenkomt. Soms valt het mee, soms valt het tegen.
Wat dat betreft was het min of meer een ‘neutrale’ dag.

Zoals gebruikelijk begon ik in de Hondsrugtuin. Het verbaast me dat daar de bremstruiken langs het pad zijn verwijderd. Maar er zal wel een goede reden voor zijn, de Hondsrugtuin is nog in ontwikkeling. Tussen het gras zag ik enkele gele bloemetjes van het klein hoefblad, het is een pioniersplant. De plant behoort tot de naaktbloeiers, de bladeren verschijnen pas na de bloei. Elke stengel draagt een bloemhoofdje met een doorsnee van 2-3 cm. Het centrum van het bloemhoofdje bevat 30-40 mannelijke buisbloemen. De buis loopt uit in een vijfpuntig sterretje. Aan de rand zijn daar omheen ongeveer 300 vrouwelijke smalle, draadvormige lintbloempjes. Door de vroege bloeitijd (februari-april) vindt bestuiving hoofdzakelijk plaats door de wind, in mindere mate door insecten. Tussen de twee foto’s rechts zit een tijdverschil van ruim drie en half uur.

In ons land komen 4 soorten hoefblad voor: klein hoefblad, groot hoefblad, Japans hoefblad en wit hoefblad. In de Kruidentuin staat het wit hoefblad te bloeien. De plant komt in Europa hoofdzakelijk voor in gebergten. In ons land komt men de plant vooral als sierplant tegen en in parkbossen. Het is een overblijvende, geurende plant, die bloeit in februari-maart met (geel)witte ronde tot kegelvormige trossen, die bestaan uit een aantal bloemhoofdjes, die op hun beurt weer samengesteld zijn uit een aantal buisbloemen.

Betoncitroenkorst groeit vooral op horizontale, tijdelijke vochtige kalkrijke steenoppervlakken, zoals stoeptegels, kalksteen, baksteen, cement en beton, maar het groeit ook op rotsen. Dit korstmos heeft gele apotheciën (vruchtlichamen) met een lichtere, gele rand. De apotheciën hebben een diameter van minder dan 1 tot maximaal 2 mm. Landslakjes eten deze korstmos en kunnen het schade toebrengen.

Er staan nog wel een paar bremstruiken in de Hortus, maar op de struiken die ik bekeek zag ik geen bremschildwants. Wel zag ik er twee op een mij onbekende struik. Bij een ‘verse’ volwassen bremschildwants (augustus-oktober) zijn halsschild en corium (het middelste deel van de voorvleugel) donkerrood en groen. Aan het eind van het jaar, voor de overwintering, worden ze bruingroen en in het voorjaar kleuren de wantsen vrij egaal groen / groengelig. De antennes van de bremschildwants (12-14 mm) zijn altijd roodachtig. De buitenste rand van het lichaam is bij de volwassen wants éénkleurig. Onder op de foto is vaag een rotsheidenetwants (± 3 mm) zichtbaar. Op deze struik heb ik regelmatig tientallen van deze (oorspronkelijk uit Japan afkomstige) wants gezien. Ongetwijfeld zit er op de struik een groot aantal eitjes en komen na de overwintering de nimfen tevoorschijn. Deze soort komt algemeen voor in Europa en is samen met zijn waardplant ingevoerd vanuit Japan.

Op een jeneverbes zag ik een snuitkeverschildwants. Die zat verstopt tussen de korte maar zeer stekelige naalden en was niet te fotograferen. Op de bekende plek in de Laarmantuin zag ik een vijftal volwassen vuurwantsen. Het insect kan het jaar door worden gezien, met een piek in het voorjaar (maart­mei) en in de zomer (juli­oktober). In de zomer worden de eitjes afgezet, na enige tijd komen de juveniele wantsen (nimfen) tevoorschijn. Aan het eind van de zomer zijn ze volgroeid. Alleen volwassen exemplaren overwinteren waarbij ze meestal in grote groepen ondergronds of onder stenen en bladeren schuilen.

In het bosgedeelte zag ik enkele gekraagde aardsterren die hun ‘kruid’ al hadden verschoten. In ons land komen meerdere soorten aardsterren voor. Het zijn buikzwammen die beginnen als een bolletje bestaande uit twee lagen, het endoperidium en het exoperidium. Bij het uitgroeien splijt het exoperidium stervormig open en klapt naar buiten waardoor het endoperidium (de sporenzak) zichtbaar wordt en wordt opgetild. De zwam ligt dan bijna los op de grond. In de sporenzak bevindt zich de gleba, een mengsel van sporen en myceliumdraden dat in jonge toestand wit en stevig is, maar na het rijpen van de sporen bruin en poederig wordt. Rijpe sporen worden door de gewimperde mondopening naar buiten gewerkt. De gekraagde aardster is in ons land de meest algemene en bovendien een van de grootste aardsterren.

Het kapjesvingermos is te vinden op drogere plekken van goed belichte en vrijstaande bomen. Ook komt de soort voor op kalkachtig gesteente. Omdat het mos stikstofminnend en goed bestand is tegen luchtverontreiniging, komt de soort ook voor in de grote steden en in gebieden met intensieve veehouderij. Het thallus is klein, bladvormig met opstijgende lobben. Het bovenoppervlak van het thallus is witachtig tot asgrijs van kleur, het onderoppervlak is witachtig. De lobben zijn asgrijs tot wit en 0,5 tot 1 mm breed, ze hebben helm- of koepelvormige uitstulpingen met ‘wimpertjes’ aan de rand. Aan de onderkant van deze ‘kapjes’ worden sorediën gevormd, waarmee het korstmos zich vegetatief voortplant. De apotheciën/apothecia (vruchtlichamen) zijn zwart en hebben een grijze rand, maar ze zijn zelden aanwezig.

Op veel plaatsen zie je vroeg in het voorjaar sneeuwklokjes (Galanthus), uiteraard ook in de Hortus. Officieel bestaan er 19 verschillende soorten, maar wereldwijd zijn er meer dan 2000 cultivars. De naam ‘Galanthus’ komt van de Griekse woorden ‘gala’, dat melk betekent, en ‘anthos’, wat staat voor bloem. Dit zijn het gewoon sneeuwklokje (Galanthus nivalis), het sneeuwklokje-groenpunt (Galanthus nivalis ‘Viridapice’) en het gevuld sneeuwklokje (Galanthus nivalis ‘Pleniflorus’). De ‘Viridapice’ werd rond 1900 gevonden bij een oude boerderij in Noord-Holland.
Een van de vele volksnamen voor sneeuwklokjes is ‘Vroegopjes’. Sneeuwklokjes zijn giftig, zowel blad, bloem als bol. Veruit de belangrijkste vorm van vermeerdering gaat via ongeslachtelijke voortplanting: de vermeerdering van de bollen. In de natuur helpen mieren een handje bij het verspreiden van sneeuwklokjes. Aan het zaad zit een ‘mierenbroodje’: een wit, zoet uitgroeisel dat mieren graag aan hun larven voeren. Een vrij onbekende manier om meer sneeuwklokjes op het erf te krijgen, is door zaaien.

Twee weken nadat het sneeuwklokje begint te bloeien verschijnt ook al het lenteklokje. Het lenteklokje komt vooral voor in de bossen van buitengoederen (landgoederen, boerenhoven, pastorietuinen en dergelijke), maar ook wel daarbuiten op vochtige en voedselrijke plaatsen. Het is dan meestal verwilderd vanuit zo’n buitengoed. Uit de ondergrondse bol van deze meerjarige plant komt een rozet van smalle bladeren te voorschijn. Uit die rozet komt een circa 20 cm hoge bloemstengel te voorschijn. Aan deze bloemstengel komen één, en enkele keer twee, klok- tot bolvormig knikkende bloemen. De bloemdekbladen van het lenteklokje zijn alle zes even groot. Het lenteklokje bloeit dus al voor de lente. Ook het zeldzamere en beschermde zomerklokje  bloeit eerder dan de naam doet vermoeden (april-juni). Het zomerklokje wordt 30-60 cm hoog en heeft meestal meer dan twee bloemen per stengel.

Aan de rand van de vijver in de Rotstuin staat de Parrotia Persica in bloei. Deze boom is vernoemd naar F.W. Parrot, een Duitse ontdekkingsreiziger en plantkundige die in 1834 als eerste West-Europeaan de berg Ararat in Oost-Turkije beklom, waar volgens de overlevering Noach met zijn ark strandde na de zondvloed. Hij heeft de ark niet gevonden maar nam wel deze prachtige boom mee. Parrotia persica, ook wel Perzisch ijzerhout genoemd, is een bijzonder decoratieve, bladverliezende boom uit de toverhazelaarfamilie. In het voorjaar groeien aan de nog kale takken bloemen met felrode helmknoppen.

Het thallus van het rond dambordje is grijs, grijswit of grijsbruin van kleur en bestaat uit min of meer ronde areolen (gebarsten vlakjes die op het substraat liggen) met een doorsnee van 0,2-1,2 mm, die zich verspreid, op enige afstand van elkaar, kunnen bevinden, maar soms ook dicht bijeen kunnen staan en dan een meer hoekige aanblik bieden. De vruchtlichamen (apotheciën) zijn klein, zwart, rondachtig van vorm en witachtig berijpt. Meestal is er in elk eilandje maar één verzonken apothecium aanwezig, waardoor dit er uitziet als een mini-vulkaan. Rond dambordje groeit hoofdzakelijk op horizontale, betonnen oppervlakken, zoals stoeptegels, dijken en grafzerken.

Veel korstmossen groeien zeer traag (soms niet meer dan 0,1 mm per jaar), en groeien als pionier daarom vooral daar waar ze niet door zaadplanten kunnen worden verdrongen. Korstmossen kunnen toe met weinig voedingsstoffen en halen die vaak uit de regen en het stof in de lucht. Ook kunnen ze in geval van uitdroging lange tijd, soms jarenlang, in een rustfase blijven, en weer actief worden als ze bevochtigd worden. Daarom vormen korstmossen een belangrijke component van het leven in de poolgebieden en het hooggebergte, waar water grote delen van de tijd alleen in onbruikbare bevroren toestand voorkomt.

Groetjes,

Luit