Ballastplaatbos-Schiermonnikoog

door Luit Staghouwer

.

Beste natuurliefhebber/-ster,

We waren een weekje in het Lauwersmeergebied (Suyderoogh) en ‘natuurlijk’ deden we ook een dagje Schiermonnikoog. Gelukkig was het weer beter dan was verwacht en daar hebben we dankbaar gebruik van gemaakt. We waren op diverse plekken in het Lauwersmeer maar vooral in de omgeving van ons tijdelijk onderkomen. Ik had gehoopt meer insecten te zien, maar daarvoor was het te koud. Gelukkig zijn er ook andere onderwerpen die interessant genoeg zijn om er (letterlijk) voor op de knieën te gaan.

Voor deze spin hoefde ik niet op de knieën want ze zat op de leuning van een bruggetje. Het is de zebraspringspin / huiszebraspin. Springspinnen maken geen web, maar gebruiken hun grote en goed ontwikkelde ogen om hun prooi van ver te spotten, dichterbij te sluipen en uiteindelijk te bespringen. De zebraspringspin is een kleine spin (5-7 mm) en heeft een heel herkenbaar zwart-wit patroon. Lichaam met zwarte en witte strepen. De poten zijn kort, stevig en harig. Mannetjes hebben zeer grote, zwarte, glimmende schuin naar voren gerichte kaken. Die gebruiken ze om vrouwtjes te imponeren en om met elkaar te vechten.

Dit soort coconnetjes (feeënlampjes) worden gemaakt door lantaarnspinnen. De meest algemene is de grote lantaarnspin. Vrouwtjes lantaarnspinnen klimmen bijvoorbeeld in een heidestruik of aan een pijpenstrootje naar boven om hun eicocon aan een steeltje op te hangen. Zo’n ‘vers’ wit coconnetje valt nogal op, daarom wordt  het bouwsel spoedig bekleed met zandkorreltjes zodat het minder zichtbaar is. Deze coconnetjes hebben een boven- en benedenverdieping. De jonge spinnetjes leven in de bovenverdieping, als ze iets groter zijn zakken ze af naar de benedenverdieping.

Ik had verwacht dat dit mos probleemloos op naam gebracht zou kunnen worden. Maar dat bleek een vergissing. Ik weet nog niet welke soort het is.

We zagen verschillende soorten inktzwammen. De zwam linksboven is waarschijnlijk een gewone glimmerinktzwam, ook de zwammen rechts zijn glimmerinktzwammen, maar welke soort  dat kon (nog) niet worden bepaald. De zwam linksonder is ook een inktzwam. Volgens het beeldherkenningssysteem is het een viltinktzwam, maar er zijn meerdere soorten viltinktzwammen: grote viltinktzwam, sokvoetinktzwam, rosse viltinktzwam en kleine viltinktzwam.  

Al eens eerder zag ik deze zwart-rode kortschildkever. Het is een nogal beweeglijk beestje en laat zich lastig fotograferen. Even later zag ik er twee op de grond, maar die verdwenen razendsnel in het gras.
Zowel op het ‘Natuurpark Suyderoogh’ als daarbuiten zagen we meerdere nonnenkapkluifzwammen. Het is in ons land een vrij zeldzame soort. Naast het Lauwersmeergebied zijn Zeeuws-Vlaanderen, de kust van Noord- en Zuid-Holland en de randmeren van de IJsselmeerpolders de belangrijkste groeiplaatsen voor deze kluifzwam. De zwam groeit ook op met zeezand opgespoten stukken land waarin veel schelpen zitten. De paddenstoelen zijn te vinden in het voorjaar. De nonnenkapkluifzwam valt op door de geplooide, donkerbruin tot zwarte hoed. De steel is tot 5 cm hoog, hol, wittig en fijn viltig en aan de voet verbreed en daar vaak wat ingedeukt.

De bokaalkluifzwam valt niet op tussen de bruine bladeren op de grond, maar nadat we onze eerste hadden gezien wisten waar we op moesten letten en al vrij snel zagen we er meer. Deze vrij algemeen voorkomende zwam groeit op kalkhoudende, voedselrijke bodem bij loofbomen (september-juni). De bokaalkluifzwam heeft een bruine, vrij grote, komvormige hoed (Ø 3-8 cm), van binnen glad en kaal, aan de buitenzijde heel fijn viltig, die onopvallend overgaat naar de steel.
De steel is een stuk lichter en is witachtig en uitgerust met hoekige ribben die als aders de onderkant van de hoed (bokaal) omvatten.

De gewone boomwrat of bloedweizwam wordt ook wel ‘blotebilletjeszwam’ genoemd. Het is feitelijk geen paddenstoel, maar een slijmschimmel (Myxomyceet) en heeft een rozerood tot grijsbruin, bol- of kussenvormig, ongesteeld vruchtlichaam (Ø 3-15 mm) met schubjes. In onrijpe toestand is de zwam gevuld met een roze, pasta-achtige vloeistof (vandaar de Nederlandse naam “bloedweizwam” ). Na rijping bevat de zwam een grijs sporenpoeder. Deze algemeen voorkomende zwam groeit op rottend hout van loofbomen.
Ook het zilveren boomkussen (“boompuist”) is geen echte paddenstoel, maar het sporenvormende stadium van een slijmzwam. Net als de meeste andere slijmzwammen kan deze zwam zich in een vroeg stadium beperkt voortbewegen. Boomkussens verschijnen meestal in het voorjaar, vlak na de laatste nachtvorst, op rottend hout. Het plasmodium van het zilveren buiskussen ziet eruit als een witte, slijmerige, korrelachtige massa. Wanneer er voldoende reservevoedsel is verzameld, ontwikkelt het zich tot een sporenvormende structuur. De buitenkant heeft een zilveren glans en de textuur van papier. De binnenkant is aanvankelijk wit en romig, maar wordt langzaam bruin, stoffig en droog vanwege de rijping van de sporen. Het kussen scheurt uiteindelijk open om de sporen vrij te laten, die worden verspreid door de wind en de regen.

Deze vlieg herkende ik onmiddellijk als een “vlekoog” en ik vermoedde dat het de kustvlekoog zou zijn. In het verleden zag ik al wel enkele keren een weidevlekoog, maar die heeft op het borststuk lichtgrijze strepen. De kustvlekoog is een zweefvlieg (10-12 mm) die vaak aan de kust aangetroffen wordt en plaatselijk ook in andere streken, waar de weidevlekoog meer voorkomt. Deze twee vlekogen zijn gemakkelijk te herkennen aan donkere spikkels op de ogen. De kustvlekoog overwintert in volwassen stadium. Bij zachte temperaturen kun je hem daarom al vroeg in het seizoen zien, maar dit insect vliegt bij voorkeur van april tot september.

In het duingebied op Schiermonnikoog zagen we enkele fazanten. Dit mannetje liet zich fotograferen toen hij op het punt stond om het fietspad over te steken. De fazant komt van nature voor in laaglandbossen, waar hij is gespecialiseerd in het vangen van insecten, hagedissen en soms muizen, zaden en aas op de bosbodem. De in Nederland voorkomende fazant is een mix van verschillende ondersoorten en varianten die in het Aziatische broedgebied voorkomen. Vanaf de 18e eeuw werden grote aantallen fazanten gefokt en losgelaten voor de plezierjacht.
Op de kwelder viel mijn oog op dit bloemetje. Het bleek Engels gras te zijn, een zoutminnende plant die van origine langs Europese kusten groeit. In Nederland heeft het Engels gras, ook wel strandkruid genoemd, zich langs sommige snelwegen gevestigd waar strooizout zorgt voor het zilte milieu. Engels gras bloeit met een min of meer bolle bloeiwijze aan het einde van de bloemstelen. De bloemkleur is roze in allerlei schakeringen. De kleur van het blad is grijsgroen en heeft een grasachtig uiterlijk. Bloeitijd: mei-juli, planthoogte: 10-20 cm.

Natuurlijk keken we ook bij de Westerplas. Het was lang geleden dat ik op “Schier” was, toen kon je vanaf het fietspad nog bijna overal het water zien. Nu belemmeren bomen en struiken het zicht op de plas. Voor een blik op de plas kun je nu gebruik maken van een kijkscherm en een vogelkijkhut. Bij het kijkscherm scharrelden o.a. enkele lepelaars en een paar grauwe ganzen. Eind februari werden de eerste lepelaars op de Westerplas gesignaleerd, op dezelfde plaats waar vorig jaar een grote broedkolonie zat (tegenover het kijkscherm, op grote afstand). Deze lepelaars kwamen terug uit hun overwinteringsgebieden (van Frankrijk tot Senegal) en begonnen al vrij snel met de bouw van hun nest en het zoeken van een partner. Dat is soms dezelfde partner van het jaar daarvoor, soms een andere.

Bij de vogelkijkhut was er (op korte afstand) niet veel te zien. Gelukkig zwom dit mannetje slobeend wel binnen (mijn) fotografeerafstand. Deze eend dankt zijn naam aan zijn spatelvormige snavel: met deze snavel kan hij al zijn voedsel weg ‘slobberen’. Door de handige snavelvorm kan de slobeend een bepaalde hoeveelheid water tot zich nemen en deze vervolgens filteren. Het voedsel dat zich in dit water bevindt blijft dan achter. Denk dan bijvoorbeeld aan slakjes, kleine kreeftjes en insecten. Ook plankton en zaden van planten blijven in de snavel achter. Naast deze bijzondere snavel vallen nog een aantal andere kenmerken van de slobeend op. Zo hebben de mannetjes in de baltsperiode een groene kop, een helder witte borst en een rood/bruine buik. De vrouwelijke slobeend heeft wel dezelfde kenmerkende snavel, maar een heel ander verenkleed. Deze is bruin met donkerbruine vlekken, erg vergelijkbaar met de wilde eend.

Groetjes,

Luit