door Luit Staghouwer
.
Beste natuurliefhebber/-ster,
De foto’s in dit verslag zijn het resultaat van een viertal uitstapjes in de omgeving van Balloo. Twee keer wandelde ik van Loon naar de Balloohoeve (en terug) met een kleine omweg. En twee keer speurde ik op het Balloërveld naar interessante onderwerpen. Het weer werkte niet altijd mee. Soms was het redelijk aangenaam weer, maar het spetterde ook wel eens en soms kwam de neerslag in de vorm van sneeuw of hagel. Dat was gelukkig maar van korte duur.
Maar eerst kom ik nog even terug op een plaatje in het vorige verslag. Het beeldherkenningssysteem ‘dacht’ dat het waarschijnlijk betoncitroenkorst was. Intussen kreeg ik een reactie van een validator (deskundige) van Waarneming.nl, het blijkt geen betoncitroenkorst te zijn maar het muurzonnetje. Dit korstmos komt wereldwijd voor, in ons land is het een vrij algemene soort.
Langs het zandpad tussen Loon en Balloo groeit vogelmuur in grote getale aan de rand van bewerkte akkers. De plant geldt als een typisch onkruid. Ze vormt snel zaden en is vaak een van de eersten die kiemt na een schoffelbeurt. Het is een lage, eenjarige plant uit de anjerfamilie. De bloeitijd loopt van januari tot december met een piek in het voorjaar. De eironde bladeren zijn groen. De bloemknop is sterk behaard. De vijf kroonbladen zijn wit en zeer diep ingesneden. De kelkbladen zijn even lang, de helmknoppen zijn paars en op het bovenstandige vruchtbeginsel staan drie stijlen. Vogelmuur is als kleinbloemige soort niet aantrekkelijk voor insecten en moet het daarom vooral van zelfbestuiving hebben.
Op het Balloërveld zag ik deze forse kever. In eerste instantie dacht ik dat er geen leven in zat, maar gelukkig kwam hij toch even in beweging. De tuinschallebijter is ’s nachts actief en schuilt overdag onder stenen en houtblokken. Het halsschild heeft vaak een (lichte) blauwe weerschijn. De dekschilden zijn zwak gekorreld, maar de structuur neigt naar lijntjes; er zijn drie rijen met putjes.
De kever komt vooral voor op beschaduwde plekken in bossen, struwelen, houtwallen, parken en soms tuinen. De vleugels zijn slechts rudimentair aanwezig, de kever kan dus niet vliegen. De volwassen kever is te zien van maart tot november.
Op een open, zanderig stukje Balloërveld speurde ik (niet geheel onverwacht) tevergeefs naar vroege zandbijen. Maar opeens zag ik iets bewegen. Het duurde even voordat ik het wist te traceren. Het bleek de gewone zandwolfspin te zijn, die zich even had terug getrokken in zijn/haar holletje. Deze spin komt voor in zandige gebieden met weinig of geen begroeiing, zoals duinen en heidegebieden. De spin is 6-9 mm groot, het achterlijf is oranjebruin met een grijze hartvlek en witte en zwarte vlekjes. De carapax is roodbruin met hier en daar kleine witte vlekjes en twee grote witte vlekken naast de achterste ogen. De carapax is de rugzijde van het kopborststuk. Poten en palpen zijn licht-donker geringd. Mannetjes en vrouwtjes lijken sterk op elkaar, maar het mannetje is vaak lichter van kleur en een fractie kleiner. Voorjaar, zomer en vroege najaar.
Een andere bezoeker van het Balloërveld had ergens langs het fietspad kleine bijtjes gezien. Ik had geen idee waar dat was, maar ik wist wel waarnaar ik moest uitkijken. Ik had de hoop al bijna opgegeven, maar opeens zag ik enkele grijze zandbijen. Waarschijnlijk is dit een vrouwtje die bezig was met het graven van een nest. Bij het fotograferen viel me op dat er op het achterlijf een goudkleurige driehoek zat. Na enig speurwerk op het net ontdekte ik dat dit een vrouwtje zandbijwaaiertje is. Zandbijwaaiertjes leven als parasieten in andere insecten, zoals bijen, wespen en cicaden. Alleen het eerste larvestadium en de mannetjes kun je vrijlevend aantreffen. De vrouwtjes verlaten nooit het lichaam van de gastheer en behouden altijd het uiterlijk van een larve. Na verpopping verhardt alleen het kopborststuk en dat wordt tussen twee achterlijfssegmenten van de gastheer naar buiten gestoken. Mannetjes leven slechts enkele uren. De enige taak die een mannetje heeft zodra hij uit de pop komt is het vinden van een vrouwtje en haar bevruchten.
https://www.gardensafari.nl/dutch/picpages/stylops_melittae.htm
https://www.naturetoday.com/intl/nl/nature-reports/message/?msg=15094
In het buitengebied kom je regelmatig paardenpoep tegen. Met een beetje geluk groeien daar leuke zwammetjes op, dus loont het de moeite om een (droge) paardenvijg eens goed te bekijken. Op de bovenkant zat niets, nieuwsgierig draaide ik dit stuk om en tot mijn verrassing zag ik deze rups van de agaatvlinder. De rups is het hele jaar aan te treffen en overwintert. Tijdens milde winterdagen gaat de rups door met foerageren. De verpopping vindt gewoonlijk plaats in een cocon in de grond. De vlinder vliegt vooral in de periode mei-oktober in twee generaties; soms worden ook in de wintermaanden vlinders waargenomen.
Ook op mijn tweede wandeling van Loon naar de Balloohoeve raapte ik af en toe een dode tak op. Op een van die takken zag ik enkele vruchtlichamen, in diverse stadia, van een slijmzwam die door het eerder genoemde systeem niet op naam kon worden gebracht. Het lijkt op het knikkend kaalkopje, maar waarschijnlijk zijn er meer soorten die er zo uitzien. Op een andere tak zag ik het plasmodium van een andere slijmzwam. De plasmodiale slijmzwammen worden gekenmerkt door de vorming van een plasmodium, een eenheid van samengesmolten cellen waarin de oorspronkelijke celkernen aanwezig blijven. Plasmodiale slijmzwammen kunnen zich bewegen en laten daarbij vaak een zichtbaar spoor achter.
Op 7 maart was ik voor de tweede keer op het Balloërveld. Ik had daar al eens gekeken bij enkele dode takken en deed dat nu ook weer. Op een van de takken zag ik de oranje druppelzwam. De zwam groeit in groepjes bij elkaar op dood loof- en naaldhout. De vruchtlichamen hebben in het begin de vorm van kleine, intens oranje gekleurde bolletjes of cilindertjes, met een diameter van 1 tot 2 mm. Later worden ze goudgeel tot witachtig geel en groeien ze tot 3 tot 6 mm groot. Aangrenzende vruchtlichamen kunnen dan samenvloeien tot een “kluwen” die van bulten en groeven is voorzien.
‘Verderop’ wist ik nog een paar takken te liggen waarop ik al eens enkele restanten van slijmzwammen had gezien. Voor dat ik bij de bewuste takken was, zag ik een ander stuk hout. Op de onderkant ontdekte ik dit mooie groepje. Helaas bracht het beeldherkenningssysteem ook dit keer niet het verlossende woord. Maar het lijkt op het fopdraadwatje, dat groeit in kleine of grote groepen saprotroof op dood hout. Vruchtlichamen komen het hele jaar voor. De sporangia (sporendoosjes) zijn bolvormig en 0,6 tot 0,9 mm in diameter. De kleur is oker-geel tot geel-bruin of olijfkleurig. Het fopdraadwatje komt wereldwijd voor en is bij ons vrij algemeen.
Mijn’ takken lagen er nog steeds, maar er zaten geen interessante zwammetjes op. Wel zag ik een klein beestje, een springstaart. Springstaarten zijn kleine, vleugelloze, over het algemeen in de strooisellaag levende zespotige dieren verwant aan insecten. Ze hebben een springvork (furcula), dat is een structuur die scharniert met één van de achterste abdomensegmenten en die in rust naar voren onder het lichaam wordt gehouden. Bij verstoring klapt de springvork naar beneden, waardoor het dier zichzelf de lucht in schiet. Ze overbruggen springend 70 tot 90 keer hun eigen lichaamslengte. In menselijke maat is dat over de Eiffeltoren. Springstaarten voeden zich met rottend organisch materiaal en schimmels. In Nederland komen veel verschillende soorten in grote aantallen (vele duizenden) per vierkante meter voor. Veel soorten hebben net als vlinders schubben op het lichaam. Dit is de Tomocerus vulgaris, deze springstaart heeft glimmende ringen. Op het lichaam zitten reflecterende schubben die in het licht gaan kleuren en glimmen. De Tomocerus vulgaris wordt 2 tot 4 mm ‘groot’. Springstaartjes vormen een belangrijke voedselbron voor andere kleine dieren.
Groetjes,
Luit